Ik was ontzet. Behoorlijk ontzet. Een beetje verbijsterd ook. Voor ik mijn verbijsterde ontzetting deel twee achtergrondschetsen (anders slaat het verhaal misschien nergens op, stel je voor):
1) Mijn zus heeft een nieuwe fiets. Zo'n mooie, die je tegenwoordig steeds vaker ziet, maar nog niet vaak genoeg om er helemaal aan te wennen. Zo'n felrode met witte bloemetjes. Type Hollandse transportfiets, inclusief grote bloemetjesmand aan het stuur. Ze verklaarde 'm van dag één heilig. (voor de slechte verstaander: poten af, zus!) Ik was er niet echt jaloers op - dat wilde ik mijn eigen trouwe stalen ros niet aandoen - maar moest wel toegeven: dat ding zag er leuk uit! En nog comfortabel ook, daar ging ik dan maar even van uit. Niet dat ik het kon weten - ik mocht er niet mee rijden.
2) Ik woon in een dorp. Deeltijds, dan toch - met dank aan het goede leven op kot. Een dorp vlak bij de stad, dat wel, maar nog steeds een dorp. Zo eentje vol gehuchten met kerkjes, minipleintjes, dorpsschooltjes en een bakker. Zo eentje met 'ons-kent-ons' en buren die vriendelijk groeten in het passeren. Niet dat ik zelf ooit veel onsen gekend heb. Kinderen van 'inwijkelingen' die in de stad naar school gaan en daarna snel uitwijken naar de grote stad bouwen nu eenmaal geen grote onskennis op.
Het was mooi weer. Dat zag ik over mijn boeken heen door het raam. Het moest ook bijna etenstijd zijn. Dat merkte ik aan de huisgenoten die stilaan begonnen binnen te vallen en de babbels die me vanuit de keuken vaagjes tegemoet kwamen. Een hongertje en vooral een genoeg van studeren dreef me naar beneden. Of ik niet even naar de bakker wilde gaan, was de begroeting van moederlief. Mij best. Ik kon moeilijk doen alsof even het huis uit me niet aanstond. Dat ik haar fiets maar moest nemen, die stond nog buiten, gooide ze erachteraan. Op zich een fijn idee. Met mijn motorische vaardigheden is het altijd een bijzondere uitdaging om de gewenste fiets uit de garage te manoeuvreren zonder een domino-effect te creëren.
"Je mag ook met die van mij," klonk het plots van achter de computer. Huh? Ik kon dat voorstel even niet plaatsen. Moest toch even verifiëren of het stemmetje dat uit die grote stoel kwam effectief dat van de zus was. Een Godfatherwaardige draaibeweging bevestigde het onwaarschijnlijke. Er werd mij een ritje op de nieuwe fiets aangeboden. Blij als een kind nam ik het manoeuvreerwerk voor lief. Want ik mocht lekker toch met de mooie fiets rijden! Een blokje lang voelde ik me de koning te rijk, groette glunderend de buren en was zelfs niet zo heel bang toen bleek dat dat ene enge hondje op de oprit stond in plaats van achter de draad - al maakte ik voor de zekerheid in versneld tempo een boogje.
En dan was daar de bakker, die - gelukkig, dat zag ik van ver - nog net één stokbrood over had. Dat ging het mijne worden. Zoals het een bakker in een dorpje betaamt werd terwijl ik mijn geld bijeen zocht een gesprekje aangeknoopt. "Zeg, die fiets, die is toch niet van jou?" Ik keek op. "Is die niet van je zus?" En toen was ik ontzet. Behoorlijk ontzet. Een beetje verbijsterd ook. Blijkbaar kan je in een dorp niet met een mooie fiets rondrijden en doen alsof ie even van jou is. De bakker heeft je namelijk al lang door. En terwijl ik nog steeds ontzet, maar vooral glunderend met mijn stokbrood naar huis fietste bedacht ik me dat ik blijkbaar meer onsen ken dan ik dacht. Of dat meer onsen mij kennen. Want sinds wanneer weet de bakker wie ik ben? En wie mijn zus is?
Of wacht... dit is de stad niet zeker...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten