zaterdag 10 juni 2023

Liefde in tijden

‘Heb jij dat boek al gelezen?’ Hij zat aan de keukentafel over de weekendkrant gebogen. De vormeloze aftandse pyjama, de pantoffels die zelfs op het schoenenrek de vorm van zijn voeten verraadden en de leesbril die ongetwijfeld op het puntje van zijn neus balanceerde maakten het tafereel af. Ik keek om. Ik kon zijn gezichtsuitdrukking niet zien, maar de lichte krulling van zijn oren en zijn kaarsrechte verwachtingsvolle houding voorspelden wat zou volgen. ‘Liefde in tijden’, vervolgde hij triomfantelijk, de voorpret in zijn stem nauwelijks onderdrukkend. Hij pauzeerde even, als om de komische timing kracht bij te zetten. ‘Van de schrijver Cholera.’ Ik moest onwillekeurig lachen, een bijna pavloviaanse reactie. Dat is nu eenmaal het voorrecht van vaders: een vergevende glimlach van hun dochters, ook na de tiende herhaling van die ene middelmatige grap. “Jij wel dan?” kaatste ik naar goede gewoonte terug. Hij was alweer verdwenen in de actualiteit en ik wist beter dan een antwoord te verwachten. In gedachten vulde ik mijn to-dolijstje aan met een uitstap naar de boekhandel. Willen of niet: hij zou dat boek onder de boom krijgen.

Ik klapte mijn laptop dicht, mijn lesvoorbereiding latend voor wat ze was, mikte wat cornflakes in een kommetje en schoof aan tafel. ‘Mag ik de cultuurbijlage?’ Zijn blik gleed minzaam over de rand van zijn bril naar de overkant van de tafel. ‘Ah, eten we weer suikerbommetjes en vetten als ontbijt?’ ‘De cultuurbijlage,’ herhaalde ik uitdrukkelijk, me goed bewust van het scherpe randje aan mijn gespeelde ergernis. Over het nut of de aard van een voedzaam ontbijt zouden we het nooit eens worden. Dat weerhield ons er echter niet van om keer op keer met verve onze rol in het nooit neergeschreven toneelstuk op te nemen. Ik, de overtuigde granolascepticus, hij de eeuwige belager van de cornflakes. Ik bleef hem verwachtingsvol aankijken. ‘Vooruit dan.’ Zijn blik verzachtte en ik zag de twinkeling in zijn ogen terugkeren. ‘Maar niet alle letters uitlezen hé.’ Op de bingokaart van het vadervoorrecht werd vandaag veel afgestreept.

Ik genoot van de eenvoud van dit zeldzaam geworden zondagochtendritueel. Twee vroege, letterverslindende vogels, stilzwijgend aan de ontbijttafel, meanderend langs de platgetreden paden van voorspelbare oneliners. Plots haalde hij de leesbril, die slechts met tegenzin deel was gaan uitmaken van zijn ochtenden, van zijn neus. ‘Zeg Lotje…’ Hij keek me aan, naast de twinkeling bespeurde ik ook een zekere ernst in zijn blik. ‘Wanneer ga jij eigenlijk een boek schrijven?’. Omdat het niet de eerste keer was dat hij deze vraag op me afvuurde, had ik mijn antwoord klaar – want ook dochters hebben voorrechten. ‘Als ik groot ben.’ 

Nu ligt het daar. Zijn laatste kerstcadeau in mijn boekenkast. Omgeven door een stoflaag die jaren en tegelijk gisteren doet vermoeden. En ik? Ik las het niet, lees het niet, zal ooit of misschien ook niet. Want Liefde in tijden, van de schrijver Cholera, dat is zíjn boek. En mijn boek? Dat komt ooit. Of misschien ook niet.



dinsdag 9 augustus 2022

Solo

Hoe onvermijdelijker de grote vakantie dichterbij sloop, hoe meer gesprekken aan het koffieapparaat (thee voor yours truly) startten met publiekslieveling “En? Gij vakantieplannen?”. Ikzelf kwam deze lente wat achter de feiten aangehold. De pandemie had zich zo diep in mij genesteld, dat ik me de strategie om niet te ver reikhalzend vooruit te kijken en vooral niet te hoopvol te plannen onwillekeurig eigen had gemaakt. Teleurstellingontwijker pur sang. Maar het werd mei, mondmaskers & covidsafepassen leken ver vervlogen verleden en langzaam maar zeker werd ook in mij weer wanderlust wakker.

 

Voorzichtig dromend van weidse landschappen, bruisende steden en wonderbaarlijke belevenissen raakte ik meermaals verdwaald op het wereldwijde web. Uren besteedde ik aan vergelijken, puzzelen en uitstippelen, maar langzaam maar zeker kreeg mijn zomer vorm. Vliegtickets: check. Leuke hostel: check! Stapel reisgidsen van de bib: dubbelcheck. Het uitkijken kon beginnen. Ik had mijn koffieapparaatrepliek klaar.

 

Al snel bleek dat antwoord niet zo ongecompliceerd als gedacht. Hoewel Schotland steeds op veel enthousiasme onthaald werd, leverde mijn reactie op “met wie ga je” veelal een meewarige of soms zelfs zorgelijke blik op. Ik had er zelf niet al te veel bij stilgestaan. Het zou een solotripje worden. Een solotripje voor een solomeisje. Want dat ben ik. Ik ben single. Dat vind ik meestal prima, al kan ik op trouwfeesten of andere activiteiten ingericht voor (door?) de koppelmaatschappij wel eens overvallen worden door een zweem van melancholie, desgewenst vergezeld van streepje onzekerheid en twijfel. Van al dat moois geen spoor tijdens mijn nachtelijke plansessies: ik kon de wereld aan en zou ‘m gaan verkennen ook, one city at a time.

 

Aangewakkerd door mijn eigen talent voor overthining en de consensus van de omgeving dat alleen reizen toch niet echt de norm is, brokkelde mijn oorspronkelijke (over?)moed langzaam af. Ver-trouwen maakte plaats voor wan-trouwen en ik begon te twijfelen of zeven dagen alleen op pad geen grove overschatting van mijn capaciteiten was. Ja, ik was graag en veel alleen. Ja, de pandemie had me geleerd (gedwongen?) in m’n uppie te gaan wandelen. Ja, ik deed al tientallen dagtripjes en museumbezoeken vergezeld van me myself and I (en een podcast). Maar reizen… De enige solotrip die ik ooit deed was een weekendje Londen. Een stad die ik als mijn binnenzak ken, een volgepropt (Harry Potter themed) programma, een easypeasy treinrit: een cocktail voor succes. Nu stonden er zeven dagen solo voor de deur en hoe dichterbij die dagen kwamen, hoe meer mijn zenuwen gierden.

 

Dus deed ik wat ik doe als mijn hoofd om rust smeekt: ik maakte een lijstje (“Dingen die ik wil doen in Edinburg”). En nog één (“In orde brengen voor vertrek”). En nog één (“Inpakken”). En nog één (“Outfits per dag”). De lijstjes maakten het organisatiebeest in me los. Dagschema’s, een Google Mapsfolder met hotspots (zowel cultureel als culinair) en een gedetailleerd vervoersplan zagen het levenslicht. Ik doopte een schriftje om tot reisdagboek, zette mijn telefoon vol apps die vast van pas zouden komen en maakte nog meer lijstjes.

 

Met steeds maniakaler minutieus geplan probeerde ik het gewoel in mijn buik aan banden te leggen, met wisselend succes. Ik dacht aan de gekste dingen. Een ticket voor een avond stand up comedy op dag één, zodat die late uurtjes toch al niet te eenzaam zouden zijn. Een tripje naar de Highlands op dag drie, voor moest de stad me gaan vervelen. Een nieuwe reistas die gemakkelijk mee kon op trein-tram-bus-vliegtuig, zodat ik wendbaar zou zijn als de (openbaar)vervoergoden me niet goed gezind zouden zijn. Een slotje voor de locker in mijn hostel, zodat ik evenveel bagage zou kunnen meenemen op de terugreis als op de heenreis. Een ticket voor The Edinburgh Castle bij openingstijd, want dat was volgens de reisgids het beste moment om deze trekpleister in al z’n glorie te bewonderen. Een kaart van een wandeling die online hoog aangeprezen stond, zodat ik goed voorbereid mijn grenzen zou kunnen verlegen. Een powerbank, zodat ik een vangnet zou hebben voor eenzame momenten. Een extra regenjas, want Schotland… Met elke gedachte die op een lijstje verzeild raakte, elk voorwerp dat in mijn koffer belandde en elk vaag detail dat helderder werd, liet het organisatiebeest zich gewilliger temmen. En toen liet ik het los. Ik stuurde wantrouwen de laan uit, kroop mijn bed in en zette vijf wekkers – want die laan was toch nog best lang.

 

Minstens even excited als bang stapte ik veel te vroeg de deur uit en trein-tram-buste ik bijna feilloos naar de Luchthaven en vervolgens naar Edinburgh. De rampscenario’s die ik dagen voordien had uitgedacht bleven net dat: gedachten. De eerste momenten op Schotse bodem bleef ik me verwachten aan een tegenslag. Een onvoorziene omstandigheid. Een onoplosbaar probleem. Alsof ook het Edinburghse weer mijn onzekerheid voelde, was het nog wat druilerig bij aankomst, maar met de wolken die verdwenen, verdween ook mijn argwaan en begon ik te genieten. Ik was er. Ik kon mijn plannen gaan uitvoeren. Ik kon de wereld aan.

 

Wat volgde waren zeven dagen die voorbij vlogen. Dagen vol non stop ogen uitkijken, van de ene in de andere verbazing vallen en eindeloos op ontdekking gaan. Dagen vol fijne kleine ontmoetingen, mijn eigen tempo volgen en pauze nemen wanneer mijn lijf of hoofd daarom vroegen. Dagen vol (ver)dwalen in de sprookjesstad die eeuwig tot mijn verbeelding zal spreken, gevolgd door nachten slapen als een roosje. Dagen vol ongegeneerd de nerd uithangen (Harry! Outlander!), razen of net slenteren en stilvallend genieten. Dagen vol evenwicht tussen omringd en alleen zijn. Dagen vol toeristen en locals. Dagen vol foto’s maken, de wind in de haren en de zon op mijn snoet. Dagen vol dromen met ogen open,  verwondering en dankbaarheid. Dagen vol trappen, weidse uitzichten en prachtig weer. Dagen die smaakten naar zoveel meer. Dagen vol.

 

Ik keerde naar huis met een rugzak vol koffieapparaatverhalen, herinneringen voor het leven en toch vooral dikke tegenzin. Want wat was ze goed, die eerste echte solotrip. Edinburgh was alles wat ik er ervan verwacht had - meer zelfs. En ja, allicht is mijn ervaring gekleurd door een hoopje meevallers waar ik geen grip op had. Het weer was prachtig – dat zal vast gelegen hebben aan die twee regenjassen in mijn bagage. Er ging niets mis – elke trein-tram-bus kwam opdagen wanneer ik dat wilde. Ik voelde me niet alleen – ik genoot van boeken en podcasts in mijn oren of werd steeds even deelgenoot van de verhalen die om me heen zweefden. Ik bleek de juiste dingen op de juiste momenten gepland te hebben – als puzzelstukjes die perfect passen. Het ontbreekt me aan superlatieven om mijn belevenissen te beschrijven. Vast staat wel dat dit niet mijn laatste solotrip zal zijn. Het kriebelt, hard, ook al is solo niet de norm. Maar ach, daar heb ik toch al nooit echt aan voldaan. En doesn’t it feel good!

 


 

 

 

donderdag 3 juni 2021

Mijn klas

Daar stonden ze plots. Vooraan in het lokaal, met een sprankelende speech, het liefste cadeautje en een kaart die nog weken op mijn kast zal rondzwerven om een lach op mijn gezicht te toveren. Het was onverwacht de allerlaatste les op school, want voor de verandering werd de planning omgegooid en stond er weer afstandsonderwijs voor de deur. Maar zij waren voorbereid en slaagden erin mij van m’n stuk te brengen met hun lieve woorden, hun applaus en hun oprechte warmte.

Daar stonden ze. Mijn klas. Mijn twintig schatten van leerlingen die dit schooljaar met meer dan waardig optimisme aangingen en (zij het maar net) overleefden. En ik met hen. Ze werkten keihard, bleven elkaar on- en offline motiveren en gaven niet op, ook al zagen ze het regelmatig niet meer zitten. Ze incasseerden slag na slag, meer dan eens met een glimlach. En ik? Ik probeerde er voor hen te zijn. Luisterde naar hun bezorgdheden, gaf peptalk na peptalk, ging voor hen door het vuur en haalde binnen alle maatregelen het onderste uit de kan om hun afstudeerjaar toch speciaal te maken. Ik liet hen niet los, want dat verdienden ze.

Zo zochten en vonden we samen alternatieven voor alles wat niet mocht en genoten we van wat wel. Ik zag mijn klasje vol talent ondanks alle dompers op de feestvreugde opleven. Ze schitterden in een waanzinnig klasfilmpje voor Chrysostomos (die montage!), gaven het beste van zichzelf in de ‘strijd der diploma’s’ op de klasdag (die ongebreidelde competitiviteit!), maakten het lokale park onveilig tijdens het lasershooten (dat kinderlijk enthousiasme!) en vereeuwigden zichzelf op de speelplaats met een schilderij dat hen zo heerlijk typeert (die creativiteit!). We maakten er samen wat van, van dat vreemde schooljaar en ik kon niet trotser zijn.

Daar stond ik dan. Met waterige oogjes en een hart dat overstroomde van liefde voor mijn job, mijn klas, ‘mijn’ kindjes. Twintig prachtige jongvolwassenen die hun schooluniform weldra zouden opbergen en hun vleugels zouden uitslaan. Ik kon niet trotser zijn.

Terwijl ik de krop ik mijn keel wegslikte wist zeker dat ik hen zou missen, die schatjes die nooit het lokaal verlieten zonder ‘fijne dag’, ‘prettig weekend’ of een babbeltje, die me altijd vriendelijk begroetten in de gang, die pogingen deden Nederlands interessant te vinden (de ene keer al wat overtuigender dan de andere), die me ook nu weer verrasten en die stiekem toch mijn lichtpuntjes waren in dit donkere coronaschooljaar. 

Ja, ik zal ze missen, mijn klas, mijn (en ik citeer maar even de kaart) lievelingsklas. Zij representeren alles wat ik zo geweldig vind aan mijn job. En het allermooiste: in september begint het weer opnieuw en staat er weer een nieuw klasje klaar om in mijn hart te sluiten. Een nieuwe bende voor wie ik het verschil zal proberen te maken. Ik kan haast niet wachten. 


 

zaterdag 22 mei 2021

Mijn stad. Mijn thuis

Terwijl de zon de strijd met de horizon verloor en de regenwolken steeds dreigender onze kant op dreven, raasden de afritten voorbij. We waren uitgewaaid, zoals dat heet. Gelouterd door de zeewind in onze haren en de zon die aan de kust toch altijd net dat tikje harder straalt op ons gezicht. Een streepje vakantie in pandemietijden.

Ik had genoten, maar de zee (of misschien eerder de driejarige op de achterbank) had me moe gemaakt en ik verlangde naar thuis. Naar een te lange, te warme douche. Naar mijn spullen weer uitpakken en zandkorrels ontdekken op plaatsen die me zouden blijven verbazen. Naar met een boek neerploffen in de zetel en genieten van de stilte die eerdergenoemde driejarige de afgelopen dagen verdreven had.  

Jarenlang was thuis ergens tussen Antwerpen en Limburg geweest. Heen en weer geslingerd tussen roots en toekomst pendelde ik erop los. Al die tijd voelde vooral Limburg aan als thuiskomen. Het ouderlijk huis. Mijn veilige haven. Mijn vertrouwde omgeving. Ik hield van de stad, maar Limburg was thuis.

Tot ze plots, na dat uitwaaiweekend, als een fata morgana voor me opdoemde. De stad.

De stad waar mijn familie het liefst meewarig over deed en slechts met nauwelijks verholen tegenzin naar afzakte – want groot, ver en vast gevaarlijk.

De stad die me van het studentenleven en de vrijheid liet proeven. De stad die me bleef verbazen, met haar eindeloze aanbod aan cultuur, natuur (ja, echt!) en bruisende diversiteit en waar ik na meer dan tien jaar nog steeds nieuwe plekjes ontdekte.

De stad waaraan ik mijn hart verloor en waar ik bleef plakken. De plek waar ik langzaam maar zeker mijn netwerk uitbouwde. Vrienden, collega’s, nieuwe hobby’s, buren.

De stad die de achtergrond werd voor vele eerste keren: het eerste sollicitatiegesprek, de eerste job, het eerste huurappartement, de eerste handtekening onder een aankoopakte. Die laatste had ik – ook al duurde het na de verhuis even voor ik mijn plekje vond - misschien nog wel het meeste nodig om die ultieme eerste keer waar de maken: de  eerste keer de Kennedytunnel in rijden en voelen met elke vezel van mijn lijf: ik ben bijna thuis.

Mijn stad. Mijn thuis. 


 

maandag 10 mei 2021

Vleugels

 ‘Wat zie jij er goed uit!’, zei de ene. ‘Wauw, jij bent nogal afgevallen, wat knap’, zei de ander. ‘Wat een spectaculaire metamorfose’, verkondigde de derde.

En ik? Ik straalde.

De complimenten gaven me vleugels, zorgden ervoor dat ik door het leven fladderde als nooit tevoren – zo blij met mij. Ik begaf me trots twinkelend op nieuw terrein. Mijn lijf was nooit een reden geweest voor applaus, laat staan voor complimenten, maar nu was het daar, als een flakkerend vlammetje in een wolkeloze winternacht: wassende weerbaarheid. Zinderend zelfvertrouwen. Blij met mij.

En ik? Ik genoot.

‘Ik ben jaloers op jouw doorzettingsvermogen’, zei de ene. ‘Hoeveel kilo is er nu af?’ vroeg de ander. ‘Hoe doe je het toch?’ informeerde de derde.

En ik? Ik kromp.

Mijn piekerhoofd verdwaalde tussen de regels van de complimenten en ruilde daar stralen in voor twijfel. Ik voelde me met elk compliment meer een bedrieger, mijn vleugels als een ware Icarus steeds minder in staat me te dragen. Want met vleugels komen verwachtingen. De verwachting om altijd sterk te zijn – want dat was je geweest. De verwachting om vol te houden – want dat had je ooit gedaan. De verwachting dat je het kon – want dat leek vast zo.

En ik? Ik worstelde.

Ik voelde dat broze, prille zelfvertrouwen weer langzaam uit mijn vingers glippen. Ik vond het steeds moeilijker om trots te zijn op wat ik bereikt had. Ik vergat gisteren en legde morgen onverbiddelijk en meedogenloos onder het vergrootglas. Ik werd hard. Te hard.

En ik? Ik weigerde.

Ik vertikte het me over te geven aan onzekerheid. Ik wilde weer zacht zijn voor mezelf. Tussen de regels fladderen zonder daar zelfverzonnen verwachtingen aan te treffen. Me goed in mijn vel en mijn vleugels voelen. Dicht bij de zon vliegen als ik daar zin in heb. Languit in de zetel hangen als de dag daarom vraagt. Vleugelverwachtingen van me afschudden en stralen. Altijd stralen.

maandag 3 mei 2021

Spiegeltje spiegeltje

Zes was ik. Elke avond voor het slapengaan plakte ik mijn neus tegen de spiegeltjes aan de wand. Onder de fonkelende sterrenhemel van mijn prinsessenbed fantaseerde ik erop los. Over de wereld in de spiegel, het meisje aan de andere kant van de muur, het land dat zich net buiten mijn gezichtsveld uitstrekte - mijn spiegeltjes moeiteloos omgetoverd tot vensters. Ik hield voorzichtig mijn adem in, bang om dat zorgvuldig geconstrueerde parallelle universum achter wolkjes te zien verdwijnen.

Ze was vast sterk, bedacht ik. Dapper. En prachtig, wat was ze prachtig. Ongegeneerd staarde ik door het venster, tot ik haar weer zag. Ze sprong op het bed, hoger en hoger, tot haar dansende vlechten tussen de sterren zweefden, het plafond door fantasie verdreven. Dan dook ze weer weg in een hoekje, boekenverslindend omgeven door torenhoge stapels leesvoer. Even later dartelde ze ongedwongen door de ruimte, die de proporties van een balzaal had aangenomen, haar bewegingen sierlijk, zwierig, zwanig. Zes was ik en elke avond was mijn wang tegen het koude glas de veelbelovende voorbode van een hoofd vol verzinsels en een nacht vol dromen.

Dertig ben ik. Weer plak ik met mijn neus tegen de spiegel. Geen sterrenhemel, boekenstapels of balzalen. Wel een meisje. Vrouw? Weer hou ik mijn adem ik. Ben ik dat? Of is het dat fantasietje dat in de spiegel woont? Met tintelende vingertoppen tast ik de grenzen van mijn verbeelding af. Voel ik aan mijn lijf als om me ervan te vergewissen dat het echt is. Ik kijk. Knipper. Kijk weg. Kijk weer. Laat mijn vingers dwalen tot ze moeiteloos verdwijnen om elk hoekje van het lichaam dat dan toch van mij blijkt te zijn.

Dit ben ik.

Dit. Ben. Ik.

Ik moet het een paar keer herhalen voor ik mezelf geloof.

Dit ben ik.

En dan… fluisterend: wat is ze sterk, die vrouw. En dapper – wat luider. En prachtig. Luider. Wat is ze prachtig! Ik roep het uit in de hoop dat de woorden zullen blijven zinderen tot de volgende blik in de spiegel. Wat is ze prachtig, zucht ik… 



 

woensdag 21 april 2021

Dat meisje

Ik wil weer dat meisje zijn. Dat meisje dat zonder zorgen met de wereld aan haar voeten door de dag danst. Dat meisje dat geniet van grootse kleine dingen, dat dromend ontdekt, zomerend beleeft, als slagroomtaartjes van het leven smult.

Dat meisje dat voor alles woorden heeft, de mooiste eerst – troetelberen, luchtkastelen, dagdroomdelen. Dat lezende lijstjesmeisje, vrolijke wijsjesmeisje, ratelende reisjesmeisje, schrijvende sprookjesparadijsjesmeisje.

Dat meisje dat stiekem nog een kind, maar eigenlijk al heel groot is – en zich daar nooit voor excuseert. Dat meisje dat haar puberende onzekerheden eindelijk overboord durft gooien. Dat meisje dat huppelt, zweeft en weer valt, struikelend opstaat en gáát. Telkens opnieuw.

Ergens onderweg raakte ik haar – of toch haar onschuld – kwijt. Dwong het leven haar naar de achtergrond. Dook ze weg achter wolken van weerloos verdriet, pragmatische verplichting of gewoon volwassen zijn. Verstopte ze zich zo goed dat ze zichzelf niet meer vond.

En nu? Nu wil ik weer dat meisje zijn – ook al wordt ze tegenwoordig steeds vaker mevrouw genoemd. Want soms vang ik een glimp van haar op. Verdrijft haar zon de wolken. Staart ze me aan in de spiegel, verrast ze me, danst ze weer even met me mee. Vindt ze zichzelf en mij.  

Soms ben ik weer dat meisje. En o, wat heb ik haar gemist. 

Dat meisje...