zaterdag 22 mei 2021

Mijn stad. Mijn thuis

Terwijl de zon de strijd met de horizon verloor en de regenwolken steeds dreigender onze kant op dreven, raasden de afritten voorbij. We waren uitgewaaid, zoals dat heet. Gelouterd door de zeewind in onze haren en de zon die aan de kust toch altijd net dat tikje harder straalt op ons gezicht. Een streepje vakantie in pandemietijden.

Ik had genoten, maar de zee (of misschien eerder de driejarige op de achterbank) had me moe gemaakt en ik verlangde naar thuis. Naar een te lange, te warme douche. Naar mijn spullen weer uitpakken en zandkorrels ontdekken op plaatsen die me zouden blijven verbazen. Naar met een boek neerploffen in de zetel en genieten van de stilte die eerdergenoemde driejarige de afgelopen dagen verdreven had.  

Jarenlang was thuis ergens tussen Antwerpen en Limburg geweest. Heen en weer geslingerd tussen roots en toekomst pendelde ik erop los. Al die tijd voelde vooral Limburg aan als thuiskomen. Het ouderlijk huis. Mijn veilige haven. Mijn vertrouwde omgeving. Ik hield van de stad, maar Limburg was thuis.

Tot ze plots, na dat uitwaaiweekend, als een fata morgana voor me opdoemde. De stad.

De stad waar mijn familie het liefst meewarig over deed en slechts met nauwelijks verholen tegenzin naar afzakte – want groot, ver en vast gevaarlijk.

De stad die me van het studentenleven en de vrijheid liet proeven. De stad die me bleef verbazen, met haar eindeloze aanbod aan cultuur, natuur (ja, echt!) en bruisende diversiteit en waar ik na meer dan tien jaar nog steeds nieuwe plekjes ontdekte.

De stad waaraan ik mijn hart verloor en waar ik bleef plakken. De plek waar ik langzaam maar zeker mijn netwerk uitbouwde. Vrienden, collega’s, nieuwe hobby’s, buren.

De stad die de achtergrond werd voor vele eerste keren: het eerste sollicitatiegesprek, de eerste job, het eerste huurappartement, de eerste handtekening onder een aankoopakte. Die laatste had ik – ook al duurde het na de verhuis even voor ik mijn plekje vond - misschien nog wel het meeste nodig om die ultieme eerste keer waar de maken: de  eerste keer de Kennedytunnel in rijden en voelen met elke vezel van mijn lijf: ik ben bijna thuis.

Mijn stad. Mijn thuis. 


 

maandag 10 mei 2021

Vleugels

 ‘Wat zie jij er goed uit!’, zei de ene. ‘Wauw, jij bent nogal afgevallen, wat knap’, zei de ander. ‘Wat een spectaculaire metamorfose’, verkondigde de derde.

En ik? Ik straalde.

De complimenten gaven me vleugels, zorgden ervoor dat ik door het leven fladderde als nooit tevoren – zo blij met mij. Ik begaf me trots twinkelend op nieuw terrein. Mijn lijf was nooit een reden geweest voor applaus, laat staan voor complimenten, maar nu was het daar, als een flakkerend vlammetje in een wolkeloze winternacht: wassende weerbaarheid. Zinderend zelfvertrouwen. Blij met mij.

En ik? Ik genoot.

‘Ik ben jaloers op jouw doorzettingsvermogen’, zei de ene. ‘Hoeveel kilo is er nu af?’ vroeg de ander. ‘Hoe doe je het toch?’ informeerde de derde.

En ik? Ik kromp.

Mijn piekerhoofd verdwaalde tussen de regels van de complimenten en ruilde daar stralen in voor twijfel. Ik voelde me met elk compliment meer een bedrieger, mijn vleugels als een ware Icarus steeds minder in staat me te dragen. Want met vleugels komen verwachtingen. De verwachting om altijd sterk te zijn – want dat was je geweest. De verwachting om vol te houden – want dat had je ooit gedaan. De verwachting dat je het kon – want dat leek vast zo.

En ik? Ik worstelde.

Ik voelde dat broze, prille zelfvertrouwen weer langzaam uit mijn vingers glippen. Ik vond het steeds moeilijker om trots te zijn op wat ik bereikt had. Ik vergat gisteren en legde morgen onverbiddelijk en meedogenloos onder het vergrootglas. Ik werd hard. Te hard.

En ik? Ik weigerde.

Ik vertikte het me over te geven aan onzekerheid. Ik wilde weer zacht zijn voor mezelf. Tussen de regels fladderen zonder daar zelfverzonnen verwachtingen aan te treffen. Me goed in mijn vel en mijn vleugels voelen. Dicht bij de zon vliegen als ik daar zin in heb. Languit in de zetel hangen als de dag daarom vraagt. Vleugelverwachtingen van me afschudden en stralen. Altijd stralen.

maandag 3 mei 2021

Spiegeltje spiegeltje

Zes was ik. Elke avond voor het slapengaan plakte ik mijn neus tegen de spiegeltjes aan de wand. Onder de fonkelende sterrenhemel van mijn prinsessenbed fantaseerde ik erop los. Over de wereld in de spiegel, het meisje aan de andere kant van de muur, het land dat zich net buiten mijn gezichtsveld uitstrekte - mijn spiegeltjes moeiteloos omgetoverd tot vensters. Ik hield voorzichtig mijn adem in, bang om dat zorgvuldig geconstrueerde parallelle universum achter wolkjes te zien verdwijnen.

Ze was vast sterk, bedacht ik. Dapper. En prachtig, wat was ze prachtig. Ongegeneerd staarde ik door het venster, tot ik haar weer zag. Ze sprong op het bed, hoger en hoger, tot haar dansende vlechten tussen de sterren zweefden, het plafond door fantasie verdreven. Dan dook ze weer weg in een hoekje, boekenverslindend omgeven door torenhoge stapels leesvoer. Even later dartelde ze ongedwongen door de ruimte, die de proporties van een balzaal had aangenomen, haar bewegingen sierlijk, zwierig, zwanig. Zes was ik en elke avond was mijn wang tegen het koude glas de veelbelovende voorbode van een hoofd vol verzinsels en een nacht vol dromen.

Dertig ben ik. Weer plak ik met mijn neus tegen de spiegel. Geen sterrenhemel, boekenstapels of balzalen. Wel een meisje. Vrouw? Weer hou ik mijn adem ik. Ben ik dat? Of is het dat fantasietje dat in de spiegel woont? Met tintelende vingertoppen tast ik de grenzen van mijn verbeelding af. Voel ik aan mijn lijf als om me ervan te vergewissen dat het echt is. Ik kijk. Knipper. Kijk weg. Kijk weer. Laat mijn vingers dwalen tot ze moeiteloos verdwijnen om elk hoekje van het lichaam dat dan toch van mij blijkt te zijn.

Dit ben ik.

Dit. Ben. Ik.

Ik moet het een paar keer herhalen voor ik mezelf geloof.

Dit ben ik.

En dan… fluisterend: wat is ze sterk, die vrouw. En dapper – wat luider. En prachtig. Luider. Wat is ze prachtig! Ik roep het uit in de hoop dat de woorden zullen blijven zinderen tot de volgende blik in de spiegel. Wat is ze prachtig, zucht ik…